Selk'nam
Dagboek
Het museum van pater Tico

Tierra del Fuego is leeg. Op een paar estancia's na en natuurlijk guanaco's, schapen en paarden. De toeristen drommen samen in Ushuaia en Punta Arenas als pinguïns op een ijsschots in de poolzee. Verder niks dan bos en steppe, leeg. Ooit was dit land bevolkt door indianen; door de Hausz, de Selk'nam en de Yamana. Waar ze nu zijn? Ze zijn … uh … uitgestorven. De Hausz en de Selk'nam leefden van de jacht op de guanaco en de Yamana van de jacht op zeehonden en het verzamelen van schelpdieren. En ze roofden elkaars vrouwen. Dat is vreselijk primitief; zoiets doen wij allang niet meer. In 1520 kwam Magellaan voorbij. Het moet voor de indianen een schok geweest zijn. Maar Magellaan ging, Schouten en Lemaire en Joris Spilbergen en anderen kwamen en gingen en in 1830 kwam Fitzroy met de Beagle en ging. Magellaan kidnapte een indiaan om cadeau te doen aan keizer Karel V maar die ging dood aan de scheurbuik en Fitzroy kidnapte er ook een om in Engeland mee te pronken; die kwam levend aan. Dat is niet netjes – zoiets doen wij niet meer – maar veel last hadden die indianen er toch niet van. Eerder plezier want velen die kwamen vergingen en uit de wrakken spoelden flessen en scherven en dat was prachtmateriaal om pijlpunten van te maken. Die zijn nu te bewonderen in het museum van de Salesiaanse missiepost bij Rio Grande. 'Kijk' zegt pater Tico die me rondleidt 'ze leefden nog helemaal in het stenen tijdperk!' En toen, rond 1860, kwamen uit Europa de kolonisten en de paters. De kolonisten kwamen voor het goud, voor de pelzen van de zeehonden en voor het land om er geen guanaco's maar schapen op te laten grazen. De paters kwamen voor de zieltjes. De indianen maakten indruk omdat ze naakt waren en dat is de verkeerde indruk. Daar houden Europese kolonisten niet van en paters al helemaal niet. Dus gaven ze de indianen katoentjes maar helaas geen wasvoorschrift. Ongewassen kleren worden een broeinest van bacteriën en daar konden die indianen niet tegen en gingen dood bij bosjes. De indianen zaten ook de kolonisten lelijk in de weg en daarom werden ze afgeschoten of vergiftigd. Zoiets doen wij sinds enige decennia jaar niet meer. Onze cultuur staat nu bol van de waarden en de normen en van het schuldbesef en daarom zijn er nu monumenten voor de indianen en musea zoals dat van de paters.

Pater Tico is een oude kleine man met een buikje en een boordje en zachtvriendelijke ogen achter brillenglazen. Een oud geworden onschuldig jongensgezicht. Hij neemt me mee langs sepia foto's van paters, van Don Bosco en van Monseigneur Fagnano, de eerste bisschop van Patagonië en Vuurland. Langs de vitrine met de pijlpunten en hij wijst me op de punten van glas. Langs de toverlantaarn die een belangrijk hulpmiddel was bij het bekeren van de indianen: 'Ze vonden het prachtig.' Langs de foto's van de Hain, de initiatierite van de Selk'nam; foto's van prachtig beschilderde mannen met puntvormige maskers op. Intrigerende gestalten, zeker in die sepia tinten. 'Zijn er nog indianen?' Pater Tico kijkt peinzend en zegt 'Ze hebben het niet gered. De moderne tijd, weet u, de drank.' Het is wat met die indianen. Eerst blijven ze hangen in het stenen tijdperk en vervolgens nemen ze de verkeerde deur naar de moderne tijd. Aan de paters heeft het niet gelegen. Van die kleren dat konden ze niet weten en voor de rest hebben de paters veel gedaan om te redden wat er te redden viel. Wat er aan indianen over was werd samengebracht op de missieposten onder de hoede van de paters en van de zusters van de Helpende Maria. In het museum hangen aandoenlijke en tragische foto's van indianenjongens in de timmerwerkplaats en tijdens de muziekles. Er is nog een originele geluidsopname die pater Tico me laat luisteren op een ouderwetse horengrammofoon. Krakende klanken van Spaanse muziek. 'Ze waren best muzikaal' zegt de pater. Als ik wegrijd van de missiepost zwaait pater Tico me na. Een aardige man, een van de laatsten van zijn soort. Zijn hele leven heeft hij gewijd aan de indianen en nu mag hij op het museum passen. Dat is ook tragisch.