De doden van Nyamata
Dagboek
Het Kwaad in Gods huis

Rwanda is een van de kleinste landen van Afrika. Het is heel mooi, heel dicht bevolkt en heel opgeruimd. Een gelukkig land? In dit Afrikaanse land kwam het Kwaad op de wereld, het Kwaad met een hoofdletter waarvan de naam niet kan worden uitgesproken. Het smeulde er al decennia, tussen Hutu's en Tutsi's: onderscheid, ongelijkheid, verongelijktheid, haat, angst. Er vonden geregeld kloppartijen en ook moordpartijen plaats op Tutsi's totdat in 1994 het Kwaad definitief werd ontketend. In acht maanden tijd vermoordden Hutu milities bijna een miljoen mensen, Tutsi's en ook gematigde Hutu's die zich niet gek hadden laten maken door het Kwaad. Overal in Rwanda materialiseerde het in uitzinnige wreedheid. Het herdenkingscentrum in Kigali toont foto's. Een foto van een straat en in die straat staan auto's met de portieren open en uit die portieren hangen lichamen. Foto's van binnenplaatsen vol lijken. Foto's op videoschermen, in high definition, die te gruwelijk zijn om naar te kijken. Ook verhalen, verhalen van ooggetuigen en overlevenden van het Kwaad. Mensen werden op straat doodgeschoten, doodgeknuppeld, met kapmessen in stukken gehakt, levend verbrand, gestenigd, in latrines gegooid de een bovenop de ander. Vrouwen werden verkracht voor ze werden vermoord, kinderen werden doodgeknuppeld in de armen van hun moeders.

In het dorp Nyamata, ongeveer twintig kilometer ten zuiden van de hoofdstad Kigali, materialiseerde het Kwaad in Gods huis. De kerk is nu een gedenkplaats en min of meer gelaten zoals die was na de slachtpartij. Het metalen dak is doorzeefd met kogelgaten. Het altaarkleed is bruin bevlekt. Het tabernakel is beschadigd door kogelinslagen, het staat open, is leeg. God heeft deze plaats verlaten of misschien is Hij uit Zijn huis gesleurd en doodgeslagen. Op een piëdestal aan de muur staat het beeld van de Heilige Maria van Lourdes, de handen devoot gevouwen. Zij heeft de slachtpartij overleefd en is sindsdien gebleven. De kerkbanken zijn geschikt rondom het altaar en op die banken liggen, hoog opgetast, kleren, bruin verkleurd van het bloed en ook van het stof van jaren. Ik raak ze niet aan, ik bekijk ze. Onderbroeken, veel onderbroeken, en hemden en rokken. Op een stapeltje kleren ligt een hoed. De kleren van de afgeslachten, alsof ze ze hebben uitgetrokken en naakt ten hemel zijn opgestegen. De doden zijn niet ten hemel opgestegen, althans niet hun lichamen. Die zijn bijgezet in grafkelders achter de kerk, in kisten. Ik lees de opschriften, gewoon een papier in een plastic hoes: 'Nyirambonigaba Vestine, Umutesi Christine, Niyitegeka Claudius, Mukantabana Marie-Claire'. Er liggen er meer in een kist. Op een ander: '1. Uwamariya Vénérande, 2. Uwizeye Mathieu, 3. Uwimbabazi Rose, 4. Mukayitesi Françoise, 5. Nyirigira Jean Bosco, 6. Manzi Gile, 7. Mahoro, 8. Senga, 9. Umuhire Giselle' Met z'n negenen in een kist. Er staan heel veel kisten in de grafkelders. Het zijn maar een paar namen van de doden van Nyamata waarvan de kleren op de kerkbanken liggen. Volgens de bewaker tienduizendachthonderd; het getal is onvoorstelbaar. Omdat ik hem niet begrijp – tienduizendachthonderd of achttienhonderd? – schrijft hij het getal in mijn handpalm. Ik heb de doden in de palm van mijn hand. Hij wijst om zich heen: 'Monsieur, bijna het hele dorp.' Fotograferen is verboden op de herdenkingsplaatsen van Rwanda maar de bewaker vraagt mij het toch te doen: 'Dan kunt u de mensen in uw land waarschuwen voor de haat. Daarom zit ik hier.'