A-bomb Dome
Dagboek
A-bomb Dome

Hiroshima is mooi gelegen, aan de Japanse binnenzee, op een delta, doorsneden door een waaier van rivieren en tegen de achtergrond van grijsgroene bergen, maar verschilt niet van andere Japanse steden. Opgeruimd, bedrijvig, welvarend. Dezelfde shopping malls en department stores, dezelfde Pachinko gokhallen, dezelfde wat bleke architectuur, hier en daar een gebouw met verbeelding. Op het eerste gezicht is er niets dat Hiroshima bijzonder maakt in Japan en in de wereld. Voor het bijzondere moet je in het Peace Memorial Park zijn.

Er rijden stadsbussen met het opschrift 'via A-bomb Dome' en 'via Memorial Park'. Ik ga lopen. Ik voel spanning en een lichte druk op mijn maag; het gevoel dat je kunt hebben als je op weg bent naar iets naars, de tandarts bijvoorbeeld. Daarom ga ik lopen, om me op het nare te kunnen voorbereiden. De A-bomb Dome is de ruïne van de Industrial Promotion Hall waarboven de atoombom ontplofte. Op 6 augustus 1945, 's morgens om kwart over acht, op een hoogte van ongeveer zeshonderd meter. De Dome valt mee. Hij is omgeven door een perkje en een hek. Blootliggend betonijzer is met roestwerende verf behandeld, scheurtjes zijn gedicht, aan de binnenzijde is een stalen geraamte aangebracht en het gras is tussen het puin verwijderd. Van de Dome gaat niets angstaanjagends uit. Het is een schoongepoetst skelet, geen ontbindend lijk. Eerder roept de Dome verbazing op: hij heeft het nucleaire geweld overleefd en is een herkenbaar gebouw gebleven.

Op een steenworp afstand van de Dome ligt het Memorial Park. Hier was ooit het business- en entertainmentcentrum van de stad. Geen steen is op de andere gebleven. Het Park is bespikkeld met monumenten; ernstige, ontroerende, irritante. Ernstig is de grafheuvel die is opgeworpen met de as van de slachtoffers en ernstig is de cenotaaf waarin de namen van de slachtoffers worden bewaard. Ervoor brandt een vlam. Niet voor de eeuwigheid: hij zal gedoofd worden als het laatste kernwapen de wereld uit is. Ontroerend is het monument voor de omgekomen kinderen. Een bezoek aan dat monument lijkt een verplicht nummer voor alle schoolklassen van heel Japan. De scholieren staan ervoor in dichte rijen, de meester en de onvermijdelijke reisleidster terzijde. Een scholier draagt iets voor en de anderen hebben kleurige slingers van papieren kraanvogels bij zich, het Japanse symbool voor een lang en gelukkig leven. Er gaan wagonladingen kraanvogels naar dat monument en ze worden opgeslagen in glazen kasten die het monument omringen. Japan zal Japan niet zijn als er geen formulier is waarop je kunt invullen waar je vandaan komt en hoeveel kraanvogels je hebt gebracht. Dat gaat allemaal in de computer. Er zijn ook monumenten die mijn irritatie oproepen. Dat voor de Koreanen bijvoorbeeld. Een op de tien slachtoffers was Koreaan; het waren ingelijfde soldaten en dwangarbeiders. Ze hebben een eigen monument omdat ze bij officiële herdenkingen worden genegeerd. De plaquette bij het monument laat niet na dat te vermelden evenals de vraag naar erkenning en 'redelijke ondersteuning' die kennelijk lang is uitgebleven. Mijn irritatie betreft natuurlijk niet de herdenking van de Koreaanse slachtoffers maar het negeren van hun slachtofferschap. Het meest irritant vind ik het monument voor de omgekomen jongeren die in de oorlogsindustrie te werk waren gesteld. Van hen zijn er zesduizend omgekomen door de bom. Niet het monument maar de begeleidende tekst is irritant. Een stem uit de luidspreker zegt: 'Zij hebben hun leven gegeven voor de natie.' Dat is de donkere kant van Japan. Nééhéé, het is omgekeerd: een verblinde natie heeft die jongeren opgeofferd. Leer dat nou eens! Zelfs na de dood worden die jongeren nog belogen. Ik kan dat niet hebben.